Zwartmakerij
Mart Smeets stapte ooit tijdens de Tour de France een hotelkamer binnen en trof Joop Zoetemelk aan met een infuusnaald in zijn arm. ‘Je zegt toch niks, hè?’ vroeg de toekomstige wielerlegende aan het journalistieke icoon-in-wording. Smeets zweeg, want ‘wist ik veel wat er in dat infuus zat’. Je kan mensen niet beschuldigen zonder bewijs, verklaarde Smeets enkele decennia na dato.
De burgemeester van Utrecht was minder fortuinlijk. In april moest hij diep door het stof nadat was uitgekomen dat hij druk had uitgeoefend om een artikel uit een huis-aan-huis-blad te houden. De vraag is niet of Wolfsen daar verstandig aan deed – de commentaren waren unaniem dat het een beetje dom was, zoals dat tegenwoordig heet. Bovendien leven we niet meer in 1980, het was te voorzien dat het artikel toch op internet zou belanden. Een andere vraag is of de burgemeester terecht bezorgd was dat een negatief artikel aan hem zou blijven kleven.
Kun je verkiezingen winnen door tegenstanders in verband te brengen met dubieuze praktijken, of werkt het als een boemerang als alles ongegrond blijkt? Naar dit onderwerp is onderzoek gedaan, en het zal niet verbazen dat dat voornamelijk Amerikaans onderzoek is.
Het antwoord lijkt voor de hand te liggen. Iedereen voelt aan zijn water dat het schadelijk is om vals beschuldigd te worden. Mensen denken al gauw ‘Waar rook is, is vuur’, en wie vals wordt beschuldigd kan dan ook naar de rechter stappen. Maar wat nu als het sluw wordt gespeeld? Een journalist die als kop kiest ‘Burgemeester fraudeert’, maakt zich kwetsbaar als blijkt dat het bericht niet klopt. Maar met de kop ‘Fraudeert de burgemeester?’ is een klacht waarschijnlijk kansloos. Wolfsen wenste zelfs ‘Burgemeester fraudeert niet’ niet in de krant te zien (de kop was in feite: ‘Wolfsen: regels correct toegepast’). Kennelijk was hij beducht dat hoe dan ook de associatie zou blijven hangen. Onderzoek geeft hem niet eens ongelijk.
Studenten werd gevraagd om hun indruk van fictieve politici te geven op grond van gefingeerde krantenkoppen. Er waren vier soorten: rechtstreekse beschuldigingen (‘Jack Smith doet zaken met de maffia’), indirecte beschuldigingen (‘Heeft Anne Roberts belasting ontdoken?’), ontkenningen (‘Tom Murphy niet betrokken bij fraude’) en een neutrale kop (‘Sam Baker spreekt menigte toe’). Zoals te verwachten oordeelden de studenten negatiever over politici die beschuldigd werden dan over politici die een neutrale kop hadden gekregen. Indirecte beschuldigingen leidden echter tot net zo’n negatief oordeel als directe. De score voor de ontkenningen zat daar tussenin. Het verschil tussen de uitersten was 1.3 op een schaal van 1 tot 7. Dit geeft de potentie aan van herhaalde insinuaties: de president liegt; er komen death panels; we worden hier belazerd; de minister pleegt obstructie.
Vervolgens werd gekeken of het uitmaakt of de bewering in een kwaliteitskrant of een tabloid staat. Voor een onderzoek met studenten was het verschil minder groot dan je zou hopen. Directe beschuldigingen leidden in een kwaliteitskrant tot een iets negatiever oordeel dan in een tabloid – een half punt verschil. Indirecte beschuldigingen en ontkenningen waren echter in elke krant even effectief. Dus als Wolfsen het stil had kunnen houden had hij toch een punt gescoord – nou ja, een half punt.
Maken de krantenkoppen nog verschil voor wat lezers er verder achter zoeken? De meeste lezers gokken desgevraagd dat de journalist een indirecte kop kiest omdat hij zich wil indekken, niet omdat hij iets verzint en alleen maar oplage wil verhogen. Het oordeel over het slachtoffer blijft net zo negatief als bij een directe beschuldiging, en dan zijn de lezers nog aan het denken gezet door naar motieven van de journalist te vragen. Wie zich wil verweren tegen onterechte insinuaties doet er dus het beste aan om te benadrukken dat de beschuldiging indirect is en dat men dus kennelijk onzeker is van zijn zaak. Een tegenaanval waarbij de pers wordt beschuldigd van sensatiezoekerij sluit minder aan bij wat mensen denken en is op voorhand minder geloofwaardig.